Geschiedenis
Zuidwest Fryslân heeft een rijke geschiedenis, waarvan je de sporen op veel plaatsen in de regio terug kunt vinden. Op deze plek een korte schets van de geschiedenis. Voor liefhebbers is op diverse websites en in verschillende boeken nog heel veel informatie te vinden!
Landschap gevormd door het ijs
Opvallend van Zuidwest Fryslân is het reliëf in het landschap. In Gaasterland vind je hooggelegen stuwwallen en vlak daarbij liggen laaggelegen meren. Die hoogteverschillen zijn grotendeels ontstaan in de voorlaatste ijstijd. Die ijstijd, het Saalien, begint zo ongeveer 370.000 jaar geleden en duurt tot ongeveer 130.000 jaar geleden. In die periode wordt de aarde kouder. Door de kou worden de ijsgletschers in Skandinavië steeds groter en ze ‘stromen’ vanaf de bergen naar west-Europa. De gletschers worden zo groot dat ook het noorden van Nederland onder het ijs komt te liggen.
De rand van de ijskap is grillig. Aan de voorkant steken ijstongen het landschap in. Het zware ijs (vaak honderden meters hoog) schraapt geulen uit en duwt aan beide kanten van zo’n ijstong de grond omhoog, dat zijn de stuwwallen. In Zuidwest Friesland kun je zo’n geul nog mooi zien. Daar liggen nu de meren: het Heeger Meer, de Fluessen en de Morra. Met aan beide kanten de stuwwallen, kijk maar eens naar Bakhuizen en Koudum.
Als het ijs smelt blijven aan de rand van de ijskap de stuwwallen liggen. Dat zijn niet de enige overblijfselen van de ijstijd. Overal waar het ijs gelegen heeft, vind je ook zwerfkeien terug. Deze stenen zijn door het ijs meegenomen uit Skandinavië en zijn na de ijstijd hier blijven liggen. Je vindt ze in het Nationaal Landschap overal terug.
Ongeveer 115.000 jaar geleden begint de laatste ijstijd. Het ijs komt net niet in Nederland. Maar deze ijstijd heeft toch wel invloed op het landschap. Het wordt in onze contreien erg koud en droog, er groeien geen planten meer. Harde stormen zorgen voor zandverstuivingen. Heel Nederland komt onder een laag zand te liggen. De zandverstuivingen bezorgen Gaasterland zijn naam. Gaast betekent namelijk zandige heuvel.
De eerste bewoners
Na de laatste ijstijd wordt het warmer en natter in Nederland. De zeespiegel stijgt en onder druk daarvan stijgt ook het grondwater. In de laaggelegen gebieden ontstaat veen, eerst alleen langs de beekdalen, maar na verloop van tijd over steeds grotere gebieden. Uiteindelijk bestaat het huidige IJsselmeer en Zuidwest Fryslân bestaat bijna helemaal uit veenmoeras. Alleen de hoogtes van Gaasterland steken als droge eilanden boven het sompige veen uit. Het zijn geschikte plaatsen om te wonen. De eerste sporen van mensen in dit gebied zijn al heel oud. In xxxx en xxx zijn vuistbijlen gevonden van ca. xxxx geleden. Mogelijk van groepen Neanderthalers die door het gebied zwierven.
De eerste sporen van meer permanente bewoning dateren uit xxx. In 1849 vinden arbeiders bij het graven van greppels in het Rijsterbos namelijk een steenkist. Dit is een variant van een hunebed, de grafheuvels die het volk van de Klokbekercultuur in de periode xxxx tot xxx maakten. De arbeiders weten niet dat ze een bijzondere vondst doen en halen de stenen weg. Zo verdwijnt het enige hunebed dat ooit in Friesland gevonden is. Wel wordt er door o.a. professor Van Giffen onderzoek gedaan naar de steenkist. Op de locatie worden o.a. scherven van klokbekers gevonden. In 1958 markeert It Fryske Gea de plaats van het hunebed met platte stenen.
In de eeuwen hierna vestigen zich verschillende groepen mensen in het gebied. Onder andere bij Kolderwolde, …. en …. zijn opgravingen gedaan en zijn sporen van bewoning in de periode xxxx gevonden.
De tijd van de terpen
De zee is in de IJzertijd de belangrijkste vormgever van het landschap. Door de zeespiegelstijging kan de zee grote delen van het veen overspoelen. Zo wordt over het veen een laagje zeeklei afgezet. In de omgeving van Workum, Bolsward en Sneek, op de rand van zee en land, ontstaan kwelders. De kwelderruggen liggen wat hoger en droger dan het omringende land. Het is vruchtbaar land en hier vestigen zich zo rond 500 voor Christus dan ook de eerste mensen. Om ook in tijden van overstromingen droge voeten te houden, werpen ze terpen op. Veel terpen beginnen als ‘huisterp’, een terp met daarop maar één boerderij. Soms sluiten meer gezinnen zich aan en ontstaat een terpdorp.
Ook op de rand van het veen gaan in deze tijd al de eerste mensen wonen. Ze werpen soms kleine huisterpjes op en laten hun dieren grazen op het veengebied.
De Middeleeuwen
Al in de vroege middeleeuwen is de landbouw op de vruchtbare kleigrond een groot succes. Rond het jaar 1000 groeit het Friese kleigebied zelfs uit tot het rijkste en meest dichtbevolkte gebied van Nederland. In Zuidwest Fryslân ontstaan vele dorpen en krijgen opvallend veel plaatsen stadsrechten: Bolsward, Sneek, IJlst, Workum, Hindeloopen, Stavoren en Sloten. Ook zijn er veel ‘vlecken’, grote dorpen met stadse allures, maar zonder stadsrechten. De voorspoed van het gebied hangt mede samen door het ontstaan van de Zuiderzee, waardoor de handel wordt gestimuleerd.
In de vroege middeleeuwen bestaat de Zuiderzee niet. De kleistreek van Friesland loopt door tot Noord-Holland. Achter de klei strekt een groot veengebied zich uit. De zee breekt door het kleigebied heen en er ontstaat een flinke zeearm, de Vliestroom. Tijdens grote stormen rond 1250 slaat de zee steeds meer stukken klei en veen weg, met dorp en al. Die steeds groter wordende zee wordt dan de Zuiderzee genoemd. Ook in het noorden ontstaan zeearmen: de Middelzee loopt bijna tot Sneek en de Marneslenk tot voorbij Bolsward.
Rond het jaar 1000 begint met met de aanleg van dijken om zich tegen de Zuiderzee te beschermen. Eerst worden er dijkjes aangelegd om gebied heen. De Pingjumer ‘halsband’ is daar een voorbeeld van. Later worden de dijken aan elkaar vastgemaakt en zo ontstaan langzamerhand een zijdijk langs de hele Zuiderzee.
Na 1100 worden ook langs de rand van de Middelzee en de Marneslenk dijken aangelegd. De dijken beschermen het land tegen het zeewater, maar ze veroorzaken ook overlast. Door de dijken kan het water uit het veengebied (waar nu de meren liggen) niet meer naar zee stromen. De kleistrook krijgt steeds meer last van de hoge waterstand in het veengebied. Om dit water te keren, worden rond de vruchtbare grond dijken aangelegd. De polders die zo ontstaan noem je ‘hemmen’. De hemdijken kun je nog goed in het landschap zien.
Na de laatste ijstijd ontstaat in de laaggelegen stukken van Zuidwest Friesland een dik pakket veen. Het veen is soms wel 6 meter hoog en ligt als een bult in het land. Na het jaar 900 zakt de bodem in het veengebied in snel tempo. Hoe dat komt? Er gaan steeds meer boeren in het natte veengebied wonen. Ze graven sloten, om het water weg te laten lopen. Daardoor zakt het veen meters in.
Rond 800 is het kleigebied van Friesland dichtbevolkt. Mensen gaan op zoek naar nieuwe landbouwgrond. Die vinden ze in het uitgestrekte veengebied. Haaks op de veenriviertjes graven de veenbewoners sloten om het natte veengebied te ontwateren. Zo wordt het land wat droger en kunnen de boeren vee houden en akkers bewerken. Maar door het ontwateren klinkt de veengrond in. Het land komt uiteindelijk zo laag te liggen, dat het water niet meer weg wil stromen. Als de grond bij de boerderij te nat wordt voor de landbouw, verhuizen de bewoners verder het veengebied in. Om die grond te kunnen bewerken, verlengen ze de bestaande sloten. En zakt de grond weer, totdat de grond zo nat is dat de bewoners opnieuw moeten verhuizen. Dat proces herhaalt zich keer op keer. In de laagste stukken van het veengebied ontstaan meertjes en poelen. De golven slaan steeds meer slappe veengrond af. De meren slokken boerderijen en zelfs hele dorpen op.
Uit de Oudegaasterbrekken bij Sanfirden zijn onder andere stukken aardewerk opgedoken uit de periode 1175 – 1350. Het zijn duidelijke sporen van vroegere bewoning (bruikleen van de familie Ykema).
De bloeiende 17e eeuw
Gaasterland is niet altijd bedekt geweest met bossen. Het oorspronkelijke oerbos verdween tijdens de Middeleeuwen. In de 17e eeuw raakt Gaasterland in trek bij rijke families. Ze laten er buitenplaatsen bouwen, met parken en lange bomenlanen. Dat is het begin van de nieuwe bossen in Gaasterland.
De 18e eeuw
De 19e eeuw
In 1844 wordt de rijksweg van Sneek naar Lemmer aangelegd. Het is één van de eerste verharde wegen van Friesland. De drukke weg verandert het landschap. Dorpen zoals Jutrijp en Hommerts liggen oorspronkelijk aan het water Het Far. Maar nieuwe huizen worden aan de weg gebouwd.
De dorpen draaien zich om.
Beurtschepen zijn het ‘openbaar vervoer’ va
Beurtschepen zijn het ‘openbaar vervoer’ van vroeger. Ze nemen mensen en vrachtjes mee.
De schippers varen ieder op een vast traject en de tijden waarop de schepen varen zijn
door de gemeentebesturen vastgelegd.
Voor de beurtvaart worden allerlei soorten schepen gebruikt. Eerst zijn dat snel zeilende schepen. Aan het eind van de 19e eeuw komen er ook beurtschepen met een stoommachine. In het begin van de 20e eeuw krijgen veel beurtschepen een dieselmotor.
n vroeger. Ze nemen mensen en vrachtjes mee.
De schippers varen ieder op een vast traject en de tijden waarop de schepen varen zijn
door de gemeentebesturen vastgelegd.
Voor de beurtvaart worden allerlei soorten schepen gebruikt. Eerst zijn dat snel zeilende schepen. Aan het eind van de 19e eeuw komen er ook beurtschepen met een stoommachine. In het begin van de 20e eeuw krijgen veel beurtschepen een dieselmotor.
In 1885 gaat de eerste spoorlijn van Zuidwest Friesland open. Het spoor verbindt Leeuwarden via Sneek met Stavoren. Vanuit Stavoren vaart een regelmatige veerdienst op Enkhuizen.
Naast spoorwegen worden er in Friesland ook tramwegen aangelegd. De eerste in de
Zuidwesthoek is de tram tussen Bolsward en Sneek. Later komt er ook een tram tussen Sneek en Joure en één van Joure naar Lemmer. Plannen voor een tramlijn naar Balk worden nooit gerealiseerd.
De 20e eeuw
In de loop van de twintigste eeuw gaan steeds meer mensen voor hun plezier varen. De meren, poelen en vaarten van Zuidwest Friesland zijn een populair vaargebied voor de watersporters.
In heel Zuidwest Friesland ontstaan bedrijven die zich op de watersport richten: jachthavens, werven, zeilscholen, watersportwinkels, etc. Dat zorgt nu nog steeds voor veel werkgelegenheid.
De eerste auto’s en bussen verschijnen al voor de Tweede Wereldoorlog. Ze nemen langzamerhand de rol van de beurtschepen over.
In de loop der tijd komen er steeds meer verharde wegen. Vanaf de jaren ‘60 van de vorige eeuw zijn auto, bus en vrachtwagen de meest gebruikte middelen van vervoer. Varen wordt steeds meer een liefhebberij.